Gelezen

Kortdurende behandeling van gastro-oesofagale refluxziektemet omeprazol of ranitidine

Patiënten met symptomatische gastro-oesofagale refluxziekte krijgen over het algemeen een langdurende behandeling met secretieremmende middelen. In veel gevallen is dit waarschijnlijk niet nodig.

In een twaalf maanden durende, gerandomiseerde, dubbelblind en gecontroleerd uitgevoerde multicenter trial werd de intermitterende behandeling van symptomatische gastro-oesofagale refluxziekte met omeprazol of ranitidine beoordeeld. De patiënten kregen omeprazol 10 mg of 20 mg dagelijks of ranitidine 150 mg twee maal daags gedurende twee weken. Patiënten die na deze twee weken nog symptomatisch waren, kregen een dubbele dosis van omeprazol 10 mg of ranitidine 150 mg voor nog eens twee weken.

De patiënten werden daarna voor twaalf maanden gevolgd. Zij werden alleen in de symptomatische perioden met secretieremmende middelen behandeld.

In totaal werden 677 patiënten in het onderzoek betrokken. Hiervan bereikten 318 het einde van de studie met intermitterende behandeling. Ongeveer de helft van de patiënten had geen behandeling nodig voor minstens zes maanden. Dit was in alle drie behandelingsgroepen gelijk. Omeprazol 20 mg gaf hierbij de snelste verlichting.

Geconcludeerd kan worden dat kortdurende behandeling van symptomen van maagzuur bij de helft van de patiënten met ongecompliceerde gastro-oesofagale refluxziekte effectief is.

Literatuur: Br Med J 1999;318:502-507.


 

Staphylococcus aureus resistent tegen vancomycine

Nieuws over resistentie van Staphylococcus aureus tegen verschillende antibiotica is niet wereldschokkend. Het grote adaptievermogen van deze virulente pathogeen is uniek. In hetzelfde jaar dat penicilline G werd geïntroduceerd, werden er ook al resistente stammen van S. aureus gevonden. In de daarop volgende jaren werden ook verschillende stammen resistent tegen chlooramfenicol, erytromycine en de tetracyclines. In de jaren zestig werden we geconfronteerd met de meticilline-resistente S. aureus (MRSA) en niet lang daarna volgde resistentie tegen alle andere bekende antibiotica. De enige en opmerkelijke uitzondering hierop vormden de glycopeptiden, vancomycine en teicoplanine.

Helaas moeten we na 40 jaar constateren dat deze 'uitzondering' op de regel, nu ook het onderspit heeft moeten delven. In Japan ( 1 casus) en in de Verenigde Staten (2 casussen) zijn stammen gevonden met intermediaire resistentie tegen vancomycine. Deze stammen zijn nog niet geheel resistent, maar hoge doses vancomycine zijn nodig bij de bestrijding van de infectie. Het zal niet lang duren of S. aureus zal ook resistent zijn tegen vancomycine, evenals bepaalde stammen enterococcen.

Literatuur: N Engl J Med 1999;340:556-557.

J Clin Microbiol 1999;37:413-416.


 

Recombinant-groeihormoon aantoonbaar in serum

Het gebruik van doping in de topsport is het laatste jaar een hot issue gezien de gebeurtenissen bij de Tour de France in 1998. De twee meest gebruikte dopingmiddelen door topatleten zijn recombinant-groeihormoon en het veel beschreven EPO.

Recombinant-groeihormoon (r-hGH) is bij topsporters zeer gewild vanwege de spierversterkende werking en omdat het bij dopingcontroles onvindbaar is. Duitse en Deense wetenschappers hebben nu een test ontwikkeld, waarbij er onderscheid kan worden gemaakt tussen het lichaamseigen groeihormoon en recombinant-groeihormoon. De test wordt uitgevoerd in serum.

Of er nu ook daadwerkelijk sporters zullen worden gepakt op het gebruik van r-hGH, is nog maar de vraag. De dopingtest moet namelijk binnen 36 uur na toediening van het groeihormoon worden uitgevoerd. Dit betekent in de praktijk dat de sporter bij onaangekondigde controles tijdens de trainingsperiode bloed zal moeten afgeven. Dit is tot op heden nog niet de praktijk.

Literatuur: Lancet 1999;353:895-897.


 

Lorazepam: preventie van terugkerende attaques

Alcoholmisbruik is een van de meest voorkomende oorzaken van attaques bij volwassenen. Van benzodiazepinen is bekend dat zij mogelijk effectief kunnen zijn bij het voorkomen van terugkerende attaques bij patiënten die alcohol-afhankelijk zijn.

In een gerandomiseerd, dubbelblind onderzoek werd 2 mg lorazepam iv vergeleken met placebo bij patiënten die in de eerste hulp van het ziekenhuis waren opgenomen vanwege een doorgemaakte gegeneraliseerde attaque als gevolg van alcoholmisbruik.

In totaal deden 186 patiënten met een historie van chronisch alcoholmisbruik mee aan het onderzoek. Het primaire eindpunt van de studie was het optreden van een tweede attaque gedurende de 21 maanden durende observatieperiode.

Van de 100 patiënten die lorazepam kregen, hadden 3 (3%) een tweede attaque vergeleken met 21 (24%) van de 86 patiënten in de placebogroep.

Behandeling met intraveneus lorazepam reduceert het risico op een herhaalde attaque veroorzaakt door alcoholmisbruik significant.

Literatuur: N Engl J Med 1999;340:915-919.


 

De top van de glutenberg

Uit onderzoek van de afdeling kindergeneeskunde van het Leids Universitair Medisch Centrum blijkt dat kinderen tussen de twee en vier jaar veel vaker lijden aan coeliakie (glutenallergie) dan door artsen wordt vastgesteld. Van mei '97 tot juni '98 werden 6127 kinderen tussen de twee en vier jaar onderzocht op de aanwezigheid van IgA-antistoffen. Coeliakie werd bij 75 van deze kinderen vermoed. Bij 57 kinderen werd een biopsie van de dunne darm genomen. Daaruit kwam voor 31 kinderen de diagnose coeliakie. Zestien van deze kinderen hadden de bij de ziekte horende symptomen: buikpijn, lusteloosheid, een opgezette buik, verstopping, chronische diarree en bloedarmoede. De andere 15 kinderen vertoonden geen symptomen.

Uit de berekening volgt dat niet onderkende overgevoeligheid voor gluten voorkomt bij tenminste een op de vierhonderd kinderen. Waarschijnlijk ligt deze verhouding meer in de buurt van de een op de tweehonderd. Dit betekent dat tegenover elk kind waarbij de diagnose is gesteld, er zeven tot veertien kinderen staan die eveneens aan de ziekte lijden, maar bij wie dat niet wordt opgemerkt.

Literatuur: Lancet 1999;353:


 

Bisoprolol bij hartfalen (CIBIS-II)

GOEDIn een recent gepubliceerde studie is het effect van bisoprolol bij patiënten met hartfalen NYHA-klasse III of IV onderzocht. Het betreft een multicenter, dubbelblind, gerandomiseerd, placebo-gecontroleerd onderzoek bij 2647 patiënten, die tenminste behandeld werden met een diureticum en een ACE-remmer. De ejectiefractie van de linkerventrikel moest 35% of minder zijn. Comedicatie onder andere met digoxine was toegestaan. De dosering bisoprolol was initieel 1,25 mg/dag en werd per week verhoogd tot maximaal 10 mg/dag.

De overall mortaliteit in de behandelde groep was significant lager dan in de placebogroep (respectievelijk 11,8% en 17,3%). Ook de cardiovasculaire mortaliteit was duidelijk lager in de behandelde groep (respectievelijk 9% en 12%). Hetzelfde geldt voor het aantal ziekenhuisopnames (respectievelijk 33% en 39%). Op grond van deze gunstige resultaten werd de studie na 1,3 jaar voortijdig afgebroken.

De conclusie was dat therapie met een bètablokker de mortaliteit verbeterde bij patiënten met stabiel hartfalen. De resultaten kunnen niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar patiënten met ernstige klasse IV symptomen.

 

In een commentaar wordt er op gewezen dat het grootste deel van de patiënten in CIBIS-II in NYHA-klasse III vielen en dat het een relatief jonge groep betrof. Ook voor asymptomatische patiënten met linkerventrikeldysfunctie, patiënten met hartfalen en diastolische dysfunctie en oudere patiënten met hartfalen is de waarde van deze therapie niet aangetoond. Vooral deze laatste groep is van belang, omdat een groot deel van de patiënten met hartfalen hiertoe behoort.

Ook wordt opgemerkt dat het voorschrijven van bètablokkers bij patiënten met hartfalen bij veel artsen indruist tegen hun vroegere training.

Teneinde deze therapie bij de juiste patiënten op de goede manier toe te passen, zullen standaarden en behandelprotocollen moeten worden aangepast.

De aanbeveling is nu om bètablokkers voor te schrijven bij stabiele patiënten met licht tot matig hartfalen. De begindosering moet laag zijn en zonodig geleidelijk worden verhoogd.

Literartuur: Lancet 1999;353:9-13.

Lancet 1999;353:2.


 

Etanercept bij reumatoïde arthritis

Methotrexaat wordt steeds meer gezien als eerste-keusmiddel bij de behandeling van reumatoïde arthritis (RA). Bij een aantal patiënten is het resultaat echter niet bevredigend. In een dubbelblind onderzoek wordt bij een groep van deze patiënten etanercept of placebo toegevoegd aan de bestaande methotrexaat-therapie. Etanercept is een via gentechnologie geproduceerd eiwit dat tumor necrose factor (TNF) kan binden en deactiveren. TNF is een pro-inflammatoir cytokine dat een rol speelt in de pathogenese van RA. De dosering van etanercept was 25 mg sc twee keer per week.

Na 24 weken had 39% van de patiënten in de etanerceptgroep tenminste 50% verbetering tegenover 3% in de placebogroep. De belangrijkste bijwerking was een milde reactie op de injectieplaats (bij 42%). De conclusie is dat de combinatie van methotrexaat met etanercept bij deze categorie patiënten een significante klinische verbetering geeft zonder ernstige bijwerkingen.

In een editorial wordt de anticytokinetherapie als het begin van een nieuw tijdperk in de behandeling van RA aangemerkt.

Er zijn twee mogelijkheden om de TNF-activiteit te verminderen. Behandeling met anti-TNF-alfa antilichamen (zoals infliximab) of toediening van oplosbare TNF-receptoren (zoals etanercept). Er is nog geen voorkeur uit te spreken voor een van beide benaderingen. Vergelijkend onderzoek over langere termijn zal hierover uitsluitsel moeten geven.

Literatuur: N Engl J Med 1999;340:310-312.

N Engl J Med 1999;340:253-259.

 

 


 

En dan nog iets

Symposium Farmaceutische Patiëntenzorg

De exacte datum van het zorgsymposium voor apothekers en assistenten is 27 april. Het is van het grootste belang dat daar zoveel mogelijk apothekers en assistenten bijeen zijn om te laten zien welke rol wij willen spelen in de moderne gezondheidszorg. Schrijf daarom nu nog in. Tot ziens in Rotterdam!
 

Zorgmappen Stichting September te duur in de apotheek?

BELACHELIJKU heeft ze vast ook in de apotheek: de zorgmappen en -boeken van de Stichting September. Mensen met een chronische ziekte, maar ook hun partners, familie en vrienden kunnen er veel en uitgebreide informatie over hun ziekte in vinden. Geschreven door deskundigen en laag geprijsd. Vanuit de apotheek werken we graag op non-profit basis mee aan de distributie van deze zorgmappen. Ze worden door de apotheek voor inkoopsprijs verkocht. Het is dan wel erg zuur om in Diabc, het maandblad van de Diabetesvereniging, te moeten lezen dat het Diabeteszorgboek in de apotheek f 29,90 kost, bij de Diabetsvereniging Nederland is te bestellen voor f 24,50 (incl. verzendkosten) en bij de regionale afdeling voor f 19,- verkrijgbaar is. Worden we hier voor de (dure) gek gehouden?

 

 

Al een brief aan Borst en de Tweede Kamer geschreven? Doen!