GELEZEN

Kan farmacogenetisch onderzoek bloedspiegelbepalingen vervangen?

Voor een optimale therapie moet goed worden gedoseerd. Bij een aantal geneesmiddelen moet de juiste dosering worden gecontroleerd met bloedspiegelbepalingen. Veelal gaat het om geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte en een grote variabiliteit van de individuele bloedspiegels. Eén van de oorzaken van de variabiliteit kan genetisch bepaald zijn. Deze mogelijkheid kan zich voordoen als variabiliteit in metabolisme, receptoren en transporteiwit. Dit is echter slechts voor een beperkt aantal geneesmiddelen het geval. Voor de volgende middelen is het momenteel gebruikelijk farmacogenetisch onderzoek te doen: mercaptopurine, azathioprine en trastuzimab en tacrine. Potentieel zijn er nog wel meer medicijnen, die in aanmerking zouden kunnen komen voor dergelijk onderzoek. De waarde van farmacogenetisch onderzoek is echter in pharmaco-economische studies nog niet aangetoond. Als voordelen kunnen worden genoemd dat het onderzoek slechts eenmaal gedaan hoeft te worden en dat inname van het geneesmiddel niet nodig is. De uitslag is dus bekend vóór de start van de therapie. De resultaten zijn echter van beperkte kwantitatieve waarde, zoals in een recent onderzoek voor nortriptyline werd gevonden. Het aantal functionele CYP2D6-genen kon voor 21% de variantie in de orale klaring en voor 34% de steady state-bloedspiegels verklaren. Nadeel is bovendien dat de uitkomst geen informatie geeft over vele andere variabelen die de hoogte van de bloedspiegel bepalen, zoals bijvoorbeeld interacties en gezondheidstoestand. De conclusie is dan ook dat farmacogenetisch onderzoek in bepaalde gevallen een nuttige aanvulling kan zijn, maar dat alleen bloedspiegels de uiteindelijke informatie over de juiste dosering kunnen verschaffen.

Bron: Clin Pharmacokinet 2001;40:783-802/869-877.