Filgrastim en lenograstim

granulocyt-koloniestimulerende factoren in de oncologie

H.J.M. van Kan, onder medeverantwoordelijkheid van de redactie

Samenvatting
In dit artikel wordt aandacht besteed aan de farmacologie en toepassing van filgrastim en lenograstim in de oncologie. De aanvankelijk verwachte gunstige effecten van granulocyt-koloniestimulerende factoren op de behandelingsresultaten bij kankerpatiënten, zijn in de praktijk tegengevallen. Mede gezien de hoge kosten zijn in Nederland richtlijnen ontwikkeld die moeten leiden tot een verantwoord gebruik van deze middelen. Alleen een zeer beperkt aantal profylactische toepassingen kan op dit moment als zinvol worden beschouwd. Daarnaast vindt toepassing van filgrastim en lenograstim plaats bij enkele bijzondere situaties en wordt er onderzoek verricht naar de combinatie met agressieve chemotherapie.

 

Abstract
This article describes the pharmacology and use of filgrastim and lenograstim. The anticipated positive effects of granulocyte colony-stimulating factors on the outcome of cancer treatment have proven to be disappointing. Partly because of the high costs of treatment, Dutch authorities have developed guidelines for the use of these agents. At the moment, these agents are considered useful for only a very limited number of prophylactic applications. Filgrastim and lenograstim are used in special circumstances, and research is currently in progress into their use in combination with aggressive chemotherapy.

 

Pharm Sel 1998;14:62-65.

Inleiding

Al een aantal jaren geleden zijn twee granulocyt-koloniestimulerende factoren (G-CSF's) in Nederland geregistreerd, te weten filgrastim in 1991 en lenograstim in 1993. In de beginfase van hun toepassing was er veel discussie over de balans tussen de therapeutische waarde in de oncologie en de kosten van deze geneesmiddelen. In 1994 verscheen de Richtlijn gebruik hematopoiëtische groeifactoren, opgesteld door de Vereniging van Integrale Kankercentra op verzoek van de Ziekenfondsraad.[1] Inmiddels weer een aantal jaren verder lijkt het hoog tijd om in dit tijdschrift stil te staan bij de stand van zaken rond filgrastim en lenograstim. Strikt genomen zou tegelijkertijd aandacht besteed kunnen worden aan de in Nederland geregistreerde granulocyt-macrofaag-koloniestimulerende factor (GM-CSF), molgramostim. Echter gezien de uiterst specifieke en beperkte toepassing van dit middel wordt het hier niet besproken.

G-CSF stimuleert de vorming van neutrofiele granulocyten. Deze spelen een belangrijke rol bij de afweer tegen infecties. Beneden een aantal neutrofielen van 1 x 109 per liter bloed (1000/mm3) is er een belangrijk toegenomen risico op infecties aantoonbaar.[2] Bij een aantal kleiner dan 0,1 x 109 wordt gesproken van een diepe neutropenie. Filgrastim en lenograstim zijn in theorie therapeutisch bruikbaar in die gevallen waarbij sprake is van een bestaande of dreigende neutropenie, veelal als gevolg van behandeling met cytostatica. Het doel van de therapie is telkens om tenminste de incidentie van aan neutropenie gerelateerde koorts en infecties te verlagen.

Farmacologie

Na de ontdekking in de jaren '60 van groeifactoren die in het beenmerg een rol spelen bij de hematopoiëse, heeft het lange tijd geduurd totdat deze eiwitten in kleine hoeveelheden en in zuivere vorm konden worden geïsoleerd. Pas in de jaren '80 kreeg men met recombinant-DNA-technieken de beschikking over voldoende actief materiaal om farmacologisch onderzoek mee te verrichten.[2] Filgrastim wordt geproduceerd door genetisch gemanipuleerde E. coli-bacteriën. Ten opzichte van lichaamseigen G-CSF bevat filgrastim een extra N-terminaal aminozuur (methionine) en is het niet geglycosyleerd. Lenograstim is een geglycosyleerde vorm van humaan G-CSF dat wordt geproduceerd door cultures van gemanipuleerde ovariumcellen van de Chinese hamster.[3]

Dynamiek
Het effect van G-CSF komt tot stand via een specifieke receptor in de celmembraan van voorlopercellen van neutrofiele granulocyten. Onder invloed van G-CSF worden multipotente stamcellen in het beenmerg gestimuleerd om zich te delen en zich achtereenvolgens via twee stadia te differentiëren tot kolonievormende granulocyt/monocyt-voorlopercellen en uiteindelijk tot rijpe neutrofiele granulocyten. Deze cellen worden tenslotte opgenomen in de bloedcirculatie. Vanwege toename van het aantal granulocyt/monocyt-voorlopercellen in het beenmerg treedt naast toename van neutrofiele granulocyten tevens een lichte toename van het aantal monocyten in het bloed op.[2 ;4] G-CSF heeft geen invloed op de aanmaak van trombocyten in het beenmerg.

Kinetiek
Er zijn weinig gegevens beschikbaar over de farmacokinetiek van zowel filgrastim als lenograstim, waarschijnlijk vanwege de ondergeschiktheid hiervan aan de farmacodynamiek. Van beide middelen wordt de maximale plasmaconcentratie circa 2 tot 8 uur na subcutane toediening bereikt. Na enkelvoudige toediening zijn van beide middelen eliminatiehalfwaardetijden beschreven van 1 tot 6 uur. Daarnaast blijkt de klaring toe te nemen na enkele dagen één keer daags doseren. Dit wordt verklaard door het optreden van een combinatie van een orgaanklaring (lever) en de opname door toenemende aantallen neutrofiele granulocyten en hun voorlopercellen.[2 ;3 ;5]

Toepassing in de oncologie

Zoals in de inleiding vermeld, zijn er voor filgrastim en lenograstim in theorie meerdere toepassingsgebieden denkbaar. Geregistreerde oncologische indicaties op dit moment zijn de toepassing ter reductie van de duur van neutropenie en van de incidentie van febriele neutropenie bij de behandeling met gangbare cytotoxische chemotherapeutica van niet-myeloïde maligniteiten. Tevens is de mobilisatie van autologe perifere bloedvoorlopercellen al dan niet in combinatie met beenmergtransplantatie een geregistreerde indicatie.
Er zijn tot nu toe geen belangrijke onderlinge verschillen in effectiviteit aangetoond, zodat ze in deze paragraaf onder één noemer, G-CSF, geplaatst worden. Met beide middelen kan een verkorting van de duur van een periode van neutropenie worden bereikt; de diepte van de neutropenie wordt echter nauwelijks beïnvloed. Meestal wordt een behandeling voortgezet totdat het aantal neutrofiele granulocyten tot normale waarden (> 1 x 109 per liter) is teruggekeerd.
Idealiter zou behandeling met G-CSF moeten leiden tot minder infecties en tot een verbetering van de behandelingsresultaten met oncolytica, omdat een neutropenie minder vaak een beperkende factor zou zijn om een volledige of zelfs een intensievere kuur te geven. Deze behandelingsresultaten zouden volgens verwachting hebben moeten leiden tot een afname van de mortaliteit ten gevolge van diverse vormen van kanker. De resultaten in de praktijk blijken tegen te vallen. Mede daarom spelen de hoge behandelkosten een rol van betekenis.
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende oncologische toepassingen waarbij de indeling en diverse aanbevelingen ontleend zijn aan de eerder genoemde richtlijn van de Vereniging van Integrale Kankercentra.[1]

Therapeutisch gebruik
Er zijn tot op heden geen degelijke onderzoeksresultaten bekend waaruit blijkt dat therapie met G-CSF een beter ziekteverloop te zien geeft ten opzichte van placebo bij een reeds bestaande symptomatische neutropenie. Indien tijdens neutropenie een infectie optreedt, is behandeling met anti-microbiële middelen aangewezen.

Primaire profylaxe
Het gaat hier om situaties waarbij voordat de eerste keer een neutropenie optreedt, besloten wordt om met G-CSF te behandelen. Aangezien de reactie van patiënten op toediening van oncolytica sterk kan verschillen, is het ontstaan van een symptomatische neutropenie als gevolg hiervan zelden voorspelbaar. G-CSF wordt in een dergelijke situatie niet zinvol geacht. Een positief effect op de overleving is nooit aangetoond. Indien er echter een grote kans is op het ontstaan van een onacceptabele neutropenie, bijvoorbeeld vanwege co-morbiditeit, terwijl bovendien een dosisreductie van de oncolytica niet gewenst is, kan gekozen worden voor primaire profylaxe met G-CSF of het profylactisch gebruik van anti-microbiële middelen. Als voorbeeld hiervan zou de behandeling van kleincellig longcarcinoom met CDE-kuren (cyclofosfamide/doxorubicine/etoposide) kunnen dienen. Hierbij is een gunstig effect van G-CSF op het optreden van koorts en infecties tijdens neutropenie voldoende aangetoond.[6 ;7] Daarnaast is de kans op het optreden van een neutropenie relatief hoog en is het tijdig geven van een volledige kuur van belang voor de prognose. Als er tevens sprake is van co-morbiditeit waardoor het infectierisico verder wordt verhoogd, dan kan het geven van G-CSF worden overwogen.

Secundaire profylaxe
Hier ligt in Nederland op dit moment het grootste toepassingsgebied. Wanneer behandeling met oncolytica heeft geleid tot onacceptabele neutropenie (= ernstige neutropenie met complicaties) kan er gekozen worden voor dosisreductie bij de volgende kuur. Wanneer echter het geven van een volledige kuur een belangrijke verbetering van de prognose kan betekenen door verhoging van de kans op curatie of op een sterk palliatief effect, kan behandeling met G-CSF een zinvolle ondersteuning bieden. Dit komt vooral door de waarde die aan een volledige kuur wordt gehecht en niet vanwege het feit dat het gebruik van G-CSF ten opzichte van dosisreductie in studies heeft geleid tot betere behandelingsresultaten.
Voorbeelden van maligne aandoeningen waarbij het geven van volledige kuren van belang kan zijn, zijn onder meer kleincellig longcarcinoom, mammacarcinoom, ovariumcarcinoom, osteosarcoom en testiscarcinoom.

Overige toepassingen in de oncologie
Naast de hierboven opgenomen algemene toepassingsgebieden zijn er voor G-CSF een aantal bijzondere indicaties te noemen. Deze zijn op dit moment nog vrijwel alle onderwerp van nader wetenschappelijk onderzoek.
Autologe beenmergtransplantatie (ABMT), bijvoorbeeld bij maligne lymfomen, wordt gekenmerkt door een periode van ernstige neutropenie na de transplantatie. Met G-CSF zijn goede resultaten geboekt door verkorting van de periode van neutropenie. Echter een duidelijke vooruitgang is nog niet geboekt in vergelijking met het nemen van andere maatregelen om infecties te voorkomen, zoals decontaminatie en eventueel isolatie.
Sterk in opkomst zijn perifere stamceltransplantaties na intensieve behandeling met oncolytica (myelo-ablatieve chemotherapie) als alternatief voor autologe beenmergtransplantatie. Hierbij wordt vooraf G-CSF toegediend om na enkele dagen gestimuleerde voorlopercellen uit het bloed te isoleren en na chemotherapie weer aan de patiënt toe te dienen. Voor deze indicatie zijn filgrastim en lenograstim inmiddels geregistreerd.
Er zijn tot slot vele studies gaande waarin G-CSF primair profylactisch wordt toegediend in combinatie met frequentere behandeling (intensivering) en/of therapie met hogere doses oncolytica (dosisescalatie) bij diverse maligne aandoeningen. De resultaten van deze studies moeten worden afgewacht voordat deze toepassing als zinvol mag worden beschouwd.

Bijwerkingen

In het algemeen worden filgrastim en lenograstim goed verdragen. Botpijn is van beide middelen de meest voorkomende bijwerking (10-25%). Het treedt enkele dagen na de start van de behandeling op, waarschijnlijk als gevolg van de expansie van beenmergcellen. Deze pijn reageert doorgaans goed op eenvoudige pijnstillers zoals paracetamol. Ook pijn op de (subcutane) injectieplaats is een veel voorkomende en voor de hand liggende bijwerking, die echter door een goede injectietechniek tot een minimum beperkt kan blijven. Voorts kunnen stijgingen in het bloed optreden van alkalische fosfatase, lactaat dehydrogenase, urinezuur en gamma-glutamyltranspeptidase. Soms komen hoofdpijn, diarree, mictieklachten, vergroting van de milt en trombocytopenie voor.[3 ;5]

Interacties

Vanwege de hoge gevoeligheid van snel delende (beenmerg)cellen voor myelosuppressieve oncolytica moet gebruik van G-CSF tijdens een chemokuur als een kunstfout worden beschouwd. Toepassing van filgrastim van 24 uur vóór tot 24 uur na toediening van dergelijke middelen moet derhalve worden vermeden.

Contra-indicaties

Chronische myeloïde leukemie (CML) en myelodysplastisch syndroom zijn aandoeningen waarbij G-CSF nog niet voldoende veilig is gebleken. Hierbij bestaat vooral angst voor stimulatie van maligne cellen.
Ook overgevoeligheid voor de werkzame stof of overige bestanddelen van de farmaceutische vorm van filgrastim en lenograstim is een contra-indicatie.

Zwangerschap en lactatie

Over het gebruik van zowel filgrastim als lenograstim tijdens zwangerschap en lactatie zijn onvoldoende gegevens bekend. Beide middelen dienen bij deze omstandigheden niet te worden gebruikt.

Preparaat, dosering en prijs

Filgrastim wordt als oplossing voor subcutane (bij voorkeur) of intraveneuze toediening in de handel gebracht door de firma Amgen onder de merknaam Neupogen®. Rhône Poulenc Rorer brengt lenograstim op de markt als poeder voor subcutane injectie onder de naam Granocyte®.
Zeer recent is van filgrastim een voorgevulde wegwerpspuit voor subcutane toediening (Neupogen® Singleject) beschikbaar gekomen voor dezelfde prijs als de injectieflacon. De sterkte van de preparaten is voor de vergelijkbaarheid het beste uit te drukken in het aantal internationale eenheden.
De aanbevolen dosering bij chemotherapie is 0,5 x 106 IE/kg lichaamsgewicht, niet eerder te starten dan 24 uur na de kuur. In de praktijk wordt meestal afgerond naar hele verpakkingen, zodat de meeste patiënten uitkomen met een dagdosering van 1 x daags 30 resp. 34 x 106 IE. Er wordt gedoseerd totdat het dal (nadir) van het aantal neutrofielen is gepasseerd en er weer een normale waarde is bereikt. Voor de meeste patiënten betekent dit een behandeling van maximaal 14 dagen.
Op de mogelijke doseringsschema's bij bijzondere toepassingen van G-CSF wordt hier niet ingegaan.
De verstrekking van G-CSF is gereguleerd door plaatsing op bijlage 2 van de Regeling farmaceutische hulp 1996, hetgeen inhoudt dat het voorschrijven ervan alleen kan geschieden door een binnen het toepassingsgebied ervaren specialist.

Prijzen (apotheek-inkoop excl. BTW, KNMP-taxe juni 1998)

Voorlichting aan de patiënt

Het is aan te bevelen om na te gaan of patiënten aan wie G-CSF wordt afgeleverd, vertrouwd zijn met de wijze en plaats van subcutane toediening. Rechtstandig injecteren in een tussen twee vingers genomen huidplooi op de onderbuik kan bij onduidelijkheid als techniek worden geadviseerd. Voor eventuele optredende spier- of skeletpijn kunnen gewone pijnstillers zoals paracetamol worden geadviseerd.

Conclusie

Er zijn van filgrastim en lenograstim geen belangrijke onderlinge verschillen in eigenschappen aangetoond. Ondanks de hoopvolle verwachtingen in de beginjaren '90 zijn de resultaten van behandeling met filgrastim of lenograstim bij neutropenie ten gevolge van behandeling met oncolytica tegengevallen. Er is slechts in beperkte mate winst geboekt bij het voorkomen van additionele morbiditeit bij kankerpatiënten. Een verlaging van de mortaliteit is nooit aangetoond. Hierdoor is het gebruik van G-CSF alleen voor een zeer beperkt aantal profylactische toepassingen verdedigbaar.
Bij bijzondere indicaties, zoals autologe beenmergtransplantaties en perifere stamceltransplantaties, hebben beide middelen zich een plaats verworven.
De toepassing van G-CSF in Nederland is inmiddels mede dankzij richtlijnen die zijn opgesteld vanuit de praktijk beheersbaar geworden. Deze gang van zaken dient als een goed voorbeeld van de manier waarmee in Nederland met dure geneesmiddelen kan worden omgegaan.

Literatuur

Als relevante literatuur worden hier met name enkele bruikbare overzichten vermeld. Het opnemen van alle voor dit artikel geraadpleegde literatuur is vanwege ruimtegebrek achterwege gelaten.

stofnaam merknaam sterkte prijs per flacon
filgrastim Neupogen® 30 x 106 IE f 247,50
    48 x 106 IE 396,00
lenograstim Granocyte® 13 x 106 IE 112,69
    34 x 106 IE 216,97

 

1 ;Anoniem. Richtlijn gebruik hematopoïetische groeifactoren (G- en GM-CSF). Utrecht: Vereniging van Integrale Kankercentra; 1994.

2 ;Vrhovac R et al. Myeloid hemopoietic growth factors. Review article. Int J Clin Pharmacol Ther Toxicol 1993;31(5):241-252.

3 ;Frampton JE et al. Lenograstim. A review of its pharmacological properties and therapeutic efficacy in neutropenia and related clinical settings. Drugs 1995;49(5):767-793.

4 ;Fauci S et al (Ed) Harrison's Principles of Internal Medicine. 14th ed. New York, McGraw-Hill; 1998; Hematopoiesis:634-638.

5 ;Frampton JE et al. Filgrastim. A review of its pharmacological properties and therapeutic efficacy in neutropenia. Drugs 1994;48(5):731-760.

6 ;Crawford J et al. Reduction by granulocyte colony-stimulating factor of fever and neutropenia induced by chemotherapy in patients with small-cell lung cancer. N Engl J Med 1991;325:164-170.

7 ;Nemunaitis J. A comparative review of colony-stimulating factors. Drugs 1997;54(5):709-729.